ANKIE VAN DER VINNE: GRONINGSE VAN FRIESE KOMAF Oma Ensing-van der Vinne is van de grootouders degene die we het beste hebben gekend. Jarenlang woonde ze bij onze (schoon)ouders in huis. Ze had een veelbewogen leven gehad met grote veranderingen en het viel niet altijd mee de eindjes aan elkaar te knopen. Van haar vroegste jeugd in Musselkanaal tot aan haar laatste jaren in haar kamer "boven". Op gezette tijden wisten we haar te verleiden te vertellen over het verleden, helaas in een tijd dat we nog niet zo alert waren dat allemaal te noteren. Maar nu gaan we nog verder terug; waar kwam Ankelina van der Vinne eigenlijk vandaan? Als je haar hoorde was ze Drents en de meeste tijd van haar leven woonde ze inderdaad in Drenthe. Maar ze was geboren en getogen Oost-Groningse. Gaan we nog verder terug in de geschiedenis dan moeten we beginnen in de rumoerige grensstreek van Friesland en Groningen. De grensstreek van Achtkarspelen: woonplaats van Uble en Pieter. De grensstreek van Achtkarspelen: woonplaats van Uble en Pieter. Het moet een adembenemend gezicht zijn geweest voor de jonge Uble Pieters. Hij kende de toren van zijn woonplaats Surhuizum alleen als losstaande toren. Dat het een bijzondere toren was omdat het een gemetselde torenspits had en al uit 1300 dateerde, dat wist Uble natuurlijk niet. Hij kwam vrijwel nooit buiten Surhuizum. Vroeger had er wel een kerkje bij de toren gestaan maar die was een aantal jaren geleden verdwenen omdat hij bijna instortte. Gelukkig werd er nu - we praten dan over het jaar 1734 - een nieuwe kerk bij de toren gebouwd en dat was een gigantisch karwei waar de 10-jarige Uble Pieters graag naar stond te kijken. Ook de plechtige eerste steen legging had hij, zij het van een afstandje, kunnen zien. De 16 jarige zoon Eelco van de rijke grietman Haersma viel die eer te beurt. Dat was ook wel logisch want tenslotte schonk Haersma samen met gedeputeerde staten het kerkje 3 gebrandschilderde ramen. Het bouwproject was het mooiste wat Uble Pieters ooit had gezien en met open mond ging hij elke keer weer kijken hoe de bouw vorderde en hoe mooi en groot het werd. Ten opzichte van de kleine boerderijtjes en plaggenhutjes leek die kerk onverwoestbaar en net een paleis. Natuurlijk was de bouw het gesprek van de dag en kwam er ook veel vreemd volk op af.
Surhuizum was al een oude agrarische enclave en een van de 8 kerspelen waar de latere gemeente Achtkarspelen naar is genoemd. Hoe Uble in Surhuizum terecht kwam, is niet bekend. Zijn naam - Uble - duidt op echte friese herkomst. Maar of men al lang voordien in Surhuizum woonde, laat zich raden. De naam Uble of Oebele komt in de 17e eeuw meer voor in de jonge veenontginning van Surhuisterveen. Het is goed mogelijk dat zijn voorouders tot een van de migrantengroepen hoorde, die zich in Surhuisterveen vestigden. En of ze een doopsgezinde achtergrond hadden net als zovelen in Surhuisterveen, blijft ook gissen. Nee, het enige wat vaststaat is Surhuizum waar Uble woonde, trouwde en kinderen kreeg. Zoon Pieter werd omstreeks 1749 geboren in Surhuizum. Pieter Ubels dus. Pieter werd landbouwer en het ligt voor de hand dat zijn vader dat ook was geweest en Pieter dat voortzette. Pas toen hij 30 jaar was trouwde hij Tjipkjen Hillebrants. Een beetje gek lijkt dat wel want Pieter en Tjipkjen kwamen beide uit Surhuizum en moeten elkaar al vanaf hun jeugd goed gekend hebben; waarom dan wachten met een huwelijk tot je 30 resp. 27 jaar bent? Vergde het dagelijks bestaan alle aandacht? Ontbrak de noodzaak nog voor een huwelijk? Waren ze thuis nog teveel nodig? We staan dan aan de vooravond van de Franse bezetting. Het zijn roerige tijden. De hele grensstreek is betrokken bij de uit de hand gelopen actie van Prinsgezinden begin 1797 wat bekend staat als het zgn. Kollumer Oproer. De Fransen zorgen ook een nieuw bestuursstelsel met een indeling in gemeenten waaronder de gemeente Grootegast. Bij decreet van 1811 wordt bepaald dat iedereen een familienaam moet laten registreren. Maar in 1813 worden de Fransen verjaagd door Russische troepen en ontstaat het Koninkrijk der Nederlanden met Willem I als koning. Zevenhuizen: bakermat van "Van der Vinne" Zevenhuizen is een misleidende naam want sinds de start van de veenontginning op grote schaal eind 17e eeuw is het aanmerkelijk groter dan 7 huizen. Zevenhuizen is een echte veenkolonie met een stelsel van wijken en ontginningsassen. De venen van Zevenhuizen waren heel moerassig en er lagen ook veel meren en waterpoelen. Veenstroompjes doorkruisten het gebied. Ook de randen van het veengebied hadden veel wateroverlast. Was het dit gegeven dat Pieter Ubels inspireerde tot de naam "Van der Vinne"? Volgens de etymologie moeten we bij "vinne" niet primair denken aan "veen" maar aan "ven" of het Friese "fenne". Dat verwijst naar een waterplas of nog eenvoudiger naar nat weiland. Woonde Pieter Ubel bij zo'n vennetje of bij zo'n waterrijk land? Ontstond daardoor misschien vanzelf de naam "Pieter van der Vinne"? Er is grote kans op. Net als eerder in Surhuizum en Surhuisterveen bestaat de bevolking van Zevenhuizen uit een gemeleerd gezelschap. Voor de bekende streekromanschrijver Theun de Vries biedt het een prachtig decor voor zijn roman "De wilde lantaarns" waarmee hij verwijst naar de spookachtige dwaallichtjes in het veen. Hij omschrijft deze ontwikkeling als volgt:
Jitze was de jongste zoon van Pieter van der Vinne. Geboren in Grootegast was hij nog een kleine jongen toen hij in Zevenhuizen kwam wonen. Misschien is hij wel bij meester Buist naar school geweest. Of bij meester Evert Jans die bekend stond om zijn optreden met de 'bullepees'. Overigens zal Jitze alleen in de winter onderwijs hebben genoten; in de zomer kon ook de kinderarbeid op het veld en in huis niet gemist worden. Al jaren werden er in het Westerkwartier religieuze bijeenkomsten (oefeningen) gehouden buiten de officiele kerk. In 1793 was er een grote "oefening" in Zevenhuizen die een grote menigte trok. Ook in de jaren er na trokken deze oefeningen regelmatig belangstelling. Het is dan ook niet gek dat toen ds. De Cock uit Ulrum uittrad uit de Hervormde kerk - de zgn. Afscheiding - dit ook in Zevenhuizen een schok gaf. Jitze van der Vinne speelde daarin een belangrijke rol. Alida de Vries en Jannee Russchen schrijven daarover het volgende.
Aan diezelfde Evertswijk woonde overigens ook een Auwema, waar men pramen kon huren. Een belangrijk functie natuurlijk want al het transport verliep over water. Niet alleen de turf werd per schip afgevoerd, er waren ook mestschepen, beurtschepen, potschepen wat eigenlijk reizende winkels waren. "Jarenlang waren veenboeren gewend om de heide en het bovenliggende veen af te branden om de grond daarna geschikt te maken voor verbouw van boekweit. Als de kans op nachtvorst voorbij was werd de boekweit gezaaid. De verdere verzorging van de boekweit was meestal vrouwenwerk. Op het land werd de boekweit gedorst en gezeefd. Daarna werd de boekweit in het woonvertrek op de grond uitgespreid en kwamen de buren 's avonds helpen trappen om de pluisjes die nog aan het zaad zaten af te breken. Zoiets liep vaak uit op een groot feest" Tussen 1845 en 1860 is ook Jitze uit Zevenhuizen vertrokken en heeft zijn heil in de Drentse veenkoloniën gezocht. Zijn oudere broers en zussen - allen woonachtig in Zevenhuizen - waren inmiddels allen overleden. Net als veel andere dorpsgenoten kwam hij terecht in Drouwenermond. Nog even een blik terug van Girbe Buist die ter gelegenheid van zijn 100ste verjaardag in november 1939 werd geinterviewd. Zijn jeugdjaren sloten dus aan op de tijd dat Jitze in Zevenhuizen woonde. Een impressie afkomstig van de website www.7huizen.nl::
De "Monden": de streek van Jacob van der Vinne De ontwikkeling van de Drentse veenkoloniën - en dus ook Drouwenermond - is gebaseerd op een convenant met de stad Groningen van 1817. De kanalen, wijken en "monden" worden ten laste van de stad gegraven. Daarentegen zorgen de veengenoten voor rente en afvoergelden. Rond 1822 verschijnen de eerste turfgravers. Omstreeks 1826 komen de eerste gezinnen. Zo rond 1840 zijn er enkele verveners die de productie willen opvoeren. Daarvoor is werkvolk nodig en die vindt men in het Zeeuwse Westkapelle: het Zeelandstreekje is er nog altijd een herinnering aan. Maar dat bleek maar een eenmalige invasie. Dus werd er weer in het Noorden gezocht. Het is ook in deze tijd dat er velen vanuit het Groningse Westerkwartier en zeker ook uit Zevenhuizen en omgeving hun toevlucht zochten in deze streek. Het zal voor een deel om veenarbeiders zijn gegaan. Het zal ook voor een deel zijn gegaan om boeren die de achtergebleven dalgrond tot ontginning wilden brengen. In het boekje "Drouwenermond 150 jaar" wordt over zgn. Zevenhuisters gesproken, verwijzend naar de mensen uit Zeeland. Maar ik betwijfel dat enigszins; het zou me niet verbazen als deze term verwees naar families die afkomstig zijn uit het Groningse Zevenhuizen. Kortom, families zoals die van Jitze van der Vinne. Het is ook niet voor niets dat geconstateerd wordt dat er nogal wat "gereformeerden" zich vestigden in dit gebied. Drouwenermond is een echte veenkolonie met een langgestrekte bebouwing dat het saamhorigheidsgevoel niet bevorderd. In 1830 wonen er nog maar ruim 30 mensen; in 1860 zijn dat er zo'n 830. Een snikkevaarder komt allerlei huishoudelijke goederen aan de man brengen. Er komt een smid, een kleermaker, een bakker een schoenmaker. De migranten van buiten leren er met de jaarwisseling "kniepertjes" of "rollegies" bakken. Voor de akkerbouw was dit een gunstig gebied; de veenkoloniale gronden hadden een goede naam. De verkaveling was gunstig: blokvormig met een redelijke oppervlakte. Iedere dwarsplaats was over water bereikbaar. Hierdoor was de aanvoer van mest en afvoer van landbouwproducten vrij gemakkelijk. Een ander voordeel dat de veenkoloniale boer had boven zijn collega op het zand was, dat hij op de kop van de dwarsplaats woonde en dichtbij zijn land. Cruciaal voor de landbouw op de ontgonnen veengronden was de mestvoorziening. Maar in de veenkolonien beschikte men over de Groningse stadsdrek, een superieure kwaliteit mest in die tijd. Als we naar de situatie van de ontgonnen dalgrond in de Drouwener venen kijken rond 1850 en 1880 kan het haast niet anders of Jitze vestigde zich met zijn gezin vrijwel aan het begin van de Mond. Daarmee behoorde hij tot de eerste landbouwers. Pas in de periode 1860-1870 nam het aantal dalgrondontginningen sterk toe. Kerkelijk was Jitze aangewezen op de christelijke afgescheidene gemeente van het nabijgelegen Stadskanaal. Overigens was ook hier de kerkelijke gemeente sterk in beweging, niet in het minst door de invloed van de "baptisten" die hun oorsprong hadden in de Nijveense Mond; ook in Drouwener Mond hadden ze veel aanhangers. Jitze was met 7 kinderen naar Drouwenermond gekomen. Zoon Pieter uit het eerste huwelijk was al lang getrouwd. Van dochter Tjipkjen is het onduidelijk; in 1848 trouwde ze in Marum maar uiteindelijk stierf ze in 1901 in Drouwenermond. Zij was het die uiteindelijk het ouderlijk huis van Jitze en Engeltje overnam want bij haar overlijden bleef dit als onroerend goed achter. Jacob was het 7e kind en op ca. 15 jarige leeftijd meegekomen naar Drouwenermond. Hij vond zijn partner in Rendeltje Meijer die afkomstig was uit Hoogezand. Overigens trouwde zijn jongere zus Martje met Rendeltjes broer Hendrik. Aanvankelijk gingen Jacob en Rendeltje in Musselkanaal wonen. Tussen 1872 en 1875 verhuisden ze naar Tweede Exloërmond. Verondersteld kan worden dat Jacob daar een stuk dalgrond kon krijgen hoewel dat niet zeker is want de opgave van zijn beroep wisselt; aanvankelijk arbeider, later een keer vervener en tenslotte meestal landbouwer. Het is ook mogelijk dat hij samen ging werken met zijn broer Sietze, want die maakte ongeveer dezelfde ontwikkeling mee. Aanvankelijk wonen in Musselkanaal, via Exloërveen ook om dezelfde tijd in Tweede Exloërmond gevestigd. Sietze wordt wel consequent als arbeider in de registers vermeld. Trouwens 10-15 jaar later kwam ook broer Ake vanuit Nieuw Buinen naar Tweede Exloërmond.
Musselkanaal: kruidenier Jakob van der Vinne Jakob van der Vinne, zoon van Jacob en Rendeltje, was het 2e kind en was in Musselkanaal geboren voordat zijn vader en moeder naar Tweede Exloërmond verhuisden. Jakob vond zijn partner in Musselkanaal, Foekina, dochter van bakker Sipko Sennema. In 1896 trouwden ze. Was het de geleidelijke afloop van de vervening en daardoor gespannen arbeidsmarkt? Waren het misschien de geringere perspectieven in de landbouw als gevolg van de landbouwcrises van 1880? Was het gewoon de invloed van zijn schoonvader,de bakker? Ieder geval maakte Jakob een stap die velen eind 19e eeuw maakten nl. weg uit de landbouw en beginnen als middenstander (anderen kozen voor ambtenaar of werk in de infrastructuur). Het begrip 'middenstander' ontstond eind 19e eeuw om de groep zelfstandige handelaren en ambachtslieden te onderscheiden van arbeiders en boeren enerzijds en de industriëlen en intellectuele beroepsbeoefenaren anderzijds. Sociologisch zat deze "stand" inderdaad in het midden. Illustratief voor deze groep was jarenlang 'de kruidenier op de hoek'. En dat beeld was zeer terecht. In de eerste decennia van de 20e eeuw groeide in Nederland het aantal kruideniers naar zo'n 30.000 d.w.z. 1 kruidenier op elke 260 inwoners. En volgens de planologische opvatting van die tijd zaten ze vaak op de meest logische plek vanuit het oogpunt van bereikbaarheid nl. op een hoek. (Ter vergelijking: in 1980 was er 1 kruidenier op 1270 inwoners). Deze opkomende middenstand was een belangrijk gevolg van enerzijds uitstoot uit de landbouw en anderzijds een grotere welvaartsgroei. Maar omstreeks 1929 kwam hier een kentering in en braken de zgn. 'crisisjaren' aan die tot 1936 duurden. Het gemiddelde jaarinkomen daalde in die tijd van f. 2340 naar f2075; het nieuwe Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf meldt als dieptepunt een uurloon in kruidenierswinkels van f 0,18. Maar behalve een lager inkomen waren er ook sociale spanningen; menige winkelier en kruidenier werd geconfronteerd met vaste klanten die 'van de steun trokken' en op krediet wilden kopen. Als we de foto bekijken van hun winkel op Sluiskade 104 zien we dat er niet alleen maar kruidenierswaren over de toonbank gingen. Op de gevel staat met grote letters 'klompen'; op de ramen staat inderdaad 'kruidenierswaren' maar ook 'brood, koek en banket'. Ook op het pand links staat de naam van J.v.d.Vinne en verder 'disteleerderij, likeurstokerij, ? & wijnhandel'. Jakob en Foekina poseren in de deuropening van het pand rechts. Jakob was overigens van alle markten thuis want volgens de overlevering heeft hij deze panden zelf gebouwd; ook bouwde hij andere huizen aan de Sluiskade voor de verhuur.
Van Jakob is bekend dat het een aardige man was die bestellingen per fiets afleverde, in die tijd een modern transportmiddel. Foekina is vooral een strenge en trotse Groningse vrouw; ook op de foto's is die karaktertrek duidelijk waarneembaar. Van haar gaat het verhaal dat ze op 31 december jarig was waardoor iedereen van het gezin - ook toen ze uit huis waren - natuurlijk toch probeerde oud en nieuw bij de ouders thuis te vieren; totdat bij haar overlijden bleek dat ze op 30 december geboren was! Ongetwijfeld hebben de oudste meiden thuis het nodig moeten doen in het huishouden want moeder Foekina was niet het type van "huissloof", integendeel. Vader Jakob daarentegen was veel meer een scharrelaar en handelaar.
Jakob en Foekina hebben hun levenlang in Musselkanaal gewoond. In 1946 vierden ze met de hele familie hun 50-jarig huwelijk. Nadat Jacob in 1953 op 80-jarige leeftijd was overleden verhuisde Foekina in de zomer 1958 nog naar een verzorgingsflat maar na een halfjaar overleed zij ook op 81-jarige leeftijd; 2 weken later zou ze jarig zijn geweest; tot verrassing van de familieleden bleek ze op 30 december te verjaren en niet - zoals ze zelf altijd had volgehouden - op 31 december. Daarmee had ze wel jarenlang gezorgd dat oudejaarsavond bij Jakob en Foekina thuis gevierd werd!
.
Ankelina of Ankie was het 4e kind in het gezin van Jakob en Foekina. Maar er is iets merkwaardigs mee aan de hand. Terwijl alle andere kinderen geboren zijn in de gemeente Onstwedde, waar Musselkanaal onder viel, staat bij Ankie als geboorteplaats Vlagtwedde. Een verklaring ervoor is niet bekend. Misschien dat hier een verloskundige praktijk was, hoewel het meer voor de hand ligt dat in dat geval naar Stadskanaal werd uitgeweken. Of misschien is Foekina gewoon overvallen door de geboorte van haar dochter? Vastzitten in de sneeuw zal er niet bij zijn geweest want Ankie werd hartje zomer geboren. zie: Willem Ensing
Drouwenermond 150 jaar, 1973.
|